In die zin kan een karikatuur ook een echtheidsreactie oproepen: “Ja dat is hem/haar precies!”, terwijl er geen lijn met de werkelijkheid hoeft overeen te komen. Dit betekent dat we de werkelijkheid altijd vanuit een schema benaderen.
Volgens Gombrich (1960) was in de loop van de ontwikkeling van de westerse schilderkunst eerder sprake van het voortzetten van schildersprincipes waarmee voorgangers in de schilderkunst bezig waren, dan dat er sprake was van het verscherpen van de waarneming. Gedurende de geschiedenis van de schilderkunst hebben schema’s van representaties in de westrse kunst (van de Grieken tot het Impressionisme) zich steeds genuanceerder ontwikkeld. Deze schema’s hebben veel invloed op de volgende kunstenaarsgeneraties. Er is dus sprake van een evolutionair cultureel proces.
De werkelijkheid is echter te rijk en te veelzijdig, zodat het onmogelijk is dat imitatie en observatie alleen tot een geslaagde weergave van de werkelijkheid hadden kunnen leiden.
Zelfs de meest naturalistische kunst is in principe conceptueel en er wordt gebruik gemaakt van schema’s die worden gemodificeerd en aangepast (matching), totdat een bevredigende overeenkomst met de waarneembare wereld ontstaat. Op den duur krijgen deze schema’s zo’n zeggingskracht dat ze voor de toeschouwer volledig overtuigend worden (Gombrich, 1982, p.78). Er wordt als het ware een beeldtaal ontwikkeld, die op den duur door iedereen verstaan wordt.
Met andere woorden: het realisme in de beeldende kunst is een proces van schema’ s geweest, die met het Impressionisme zijn voorlopige hoogtepunt heeft bereikt.
Gombrich (1982, pag.27) stelt dat de impressionistische schilders het publiek zelfs leerden zien: men ontdekte dat schaduwen ook in de werkelijkheid niet zwart zijn, maar wel degelijk kleuren bezitten. Zo herkennen we ook schilderij-aspecten in de wereld.
Een landschap wordt ”pittoreske” omdat de schilder dit landschap als onderwerp van zijn schilderen heeft gemaakt. We kunnen de werkelijkheid onbewust herkennen, zonder deze bewust te onthouden (Gombrich, 1982, p.39). Er ontstaat op deze manier een wisselwerking tussen de kunstenaar en het publiek, waarbij de kunstenaar het publiek altijd een stap voor blijft.
Deze geconstrueerde schema’s, die in de loop der tijd in wisselwerking tussen kunstenaar en toeschouwer tot stand komen, kunnen verantwoordelijk worden gesteld voor het steeds beter weergeven van de werkelijkheid.
Waarnemen blijkt, naast een aantal aangeboren aspecten, vooral een leerproces te zijn; dat geldt voor het individu, maar ook voor de hele cultuur.
The Image and the Eye. Phaidon, 1982